In de moderne maatschappij geven de
mannen en de vrouwen elkaar signalen. Lichaamstaal die duidelijk
maakt wat de een nu van de ander wil. Oogcontact, een glimlach
en het achter de oren duwen van een haarlok zijn een teken
dat het goed gaat. De armen over elkaar en een wilde blik
die op zoek is naar een andere gesprekspartner zijn dat meestal
niet. Het zijn universele signalen. Erg handig, want op die
manier weet je ook bijvoorbeeld in de rimboe van Senegal of
die mooie dame met die botpiercing alleen een praatje wil
maken of dat ze je wil opeten.
Het lezen van signalen is echter iets
wat je moet leren. Meestal door schade en schande. Levenservaring,
dus. Voor het lezen van signalen bestaat geen handboek, voor
het interpreteren van lichaamstaal geen cursus. Ja okay, die
cursussen lichaamstaal bestáán wel, maar dat
zijn vaak oplichtingpraktijken van charlatans die een paar
dozijn wanhopige kneusjes al het geld uit de zak willen kloppen.
In het echte leven ben je uiteindelijk op jezelf aangewezen.
Bij de een gaat het vanzelf, een natuurtalent, de ander kost
het meer moeite.
Zelf ben ik zeker geen held in het
lezen van signalen. Als het op school een verplicht vak was
geweest voor mijn eindexamen, was ik genadeloos gezakt. Ik
ken mensen voor wie het behalen van een veterstrikdiploma
lastiger zou zijn, maar ik zou bij het allereerste onderdeel
van vraag één een black-out krijgen. Zo heeft
een meisje in de derde klas negen maanden naar me zitten lonken
en ik had dat niet door. Ik dacht dat ze misschien wat aan
haar ogen mankeerde, met dat geknipper. Het muntje viel later,
twee jaar geleden, toen wij toevallig tegenover elkaar zaten
in een trein naar Utrecht. Maar ja, toen had zij al vijf jaar
een vriendje en ik net een vriendinnetje.
Over de grenzen doe ik het niet veel
beter. Ze zijn immers universeel, die signalen. Dat betekent
dus, dat ik ook in het buitenland zeker geen held ben in het
lezen ervan. Ik was negentien toen ik voor de eerste keer
naar Amerika vloog en daar tijdens een seminar aan de babbel
raakte met een in het zwart gestoken meisje. "Wie ben
je?" Ze keek me aan met haar donkere ogen. "Wat
doe je?" Ze duwde een gitzwarte haarlok achter haar oor.
"Ben je hier morgen ook?" Ze drukte zich stevig
tegen me aan bij het afscheid. En ik? Ik knikte en was een
dag later elders. De kans dat ik haar in een trein tegenkom
is klein, maar ik weet dat de uitkomst hetzelfde zou zijn
als met mijn klasgenootje.
Voor wie nu denkt dat het niet erger
kan: jawel, hoor. Vier jaar geleden trok ik geld bij een bank
aan een bekend Utrechts plein. Althans, dat probeerde ik,
want de automaat weigerde dienst. Dat gebeurde wel vaker met
mijn volledig afgeragde pinpasje, maar ditmaal lag het daar
niet aan. Uit het geldvakje stak namelijk nog een briefje
van vijftig ouderwetse guldens. Ik draaide me om, zag het
meisje weglopen dat vóór mij had gepind en trok
een korte sprint over dat bekende Utrechtse plein. "Dank
je," stamelde de brunette. Ik wuifde het weg. Geen probleem.
"Mag ik je een kop koffie aanbieden?" lonkte ze
vanonder haar wimpers, terwijl ze het geld opborg, maar ik
had me al omgedraaid. Lonken en ik waren immers geen vrienden.
We waren niet eens vage bekenden.
Om die reden ga ik dus liever niet
naar Senegal. Ik weet namelijk zeker dat ik daar die mooie
dame met die botpiercing tegenkom. Dat ik dan denk, dat ze
alleen een praatje wil maken, maar dat ze me dan toch echt
wil opeten.
Je zou denken, dat ik door schade
en schande intussen wijs ben geworden. Helaas. Zelfs bij haar,
zij met die mooie lach, voel ik me af en toe een klein jongetje
dat zijn veters niet kan strikken. Laatst nog, toen ik haar
teder kuste omdat ze aandachtig naar mijn mond staarde. Bleek
dat ze eigenlijk een restje spinazie uit mijn mondhoek weg
had willen vegen. Tegenwoordig vraag ik het maar of ze nog
wil vrijen. Is wel zo veilig. En bovendien, zij is daar ooit
mee begonnen. Met dat vragen. Daar schreef ik al eens over.
Misschien moeten we ons samen opgeven
voor die cursus veterstrikken. Wie weet helpt dat.