Het is niet uit, want het was nooit
aan. Dat zijn de woorden waar ik me aan wil vasthouden. Krampachtig,
bijna tegen beter weten in. Op die manier razen de woorden
een dag of drie als een mantra door mijn hoofd. Ik weet ook
best dat het de waarheid is, dat ik het rationeel met argumenten
kan beredeneren, maar gevoelens laten zich nu eenmaal niet
weerleggen door argumenten. En al helemaal niet door een mantra.
Gevoelens zijn koppig. Het is niet uit, want het was nooit
aan.
Het was nooit aan, niet omdat wat
wij hadden geen naam mocht hebben, maar omdat we het voorlopig
geen naam wilden geven. Omdat we het niet wilden verpesten
met verwachtingen, verplichtingen en andere dooddoeners. Omdat
de laatste hoofdstukken uit de vorige boeken nog werden geschreven
en omdat over die laatste hoofdstukken zélf nog hele
boeken konden worden geschreven. Die van haar, zij met die
mooie lach, zouden daar niet genoeg aan hebben. Zij zouden
vele voetnoten nodig hebben. Een reeks appendices, eentje
met diagrammen, tabellen en een verklarende woordenlijst.
Die van mij zouden zelfs een compleet woordenboek vereisen.
Te veel bagage, dus, voor een schone
lei. Te veel bagage voor een nieuw boek met een eigen titel.
Een plaats in de marge, die hadden we wel. In de kantlijnen
van onze huidige hoofdstukken werden we een paar maanden lang
elkaars hoofdpersonages, elkaars onderwerp, meewerkend voorwerp
en heel af en toe elkaars lijdend voorwerp. Daar vonden we
elkaar. Daar ontdekten we wat we aan elkaar hadden en op dat
punt was meer dan dat niet nodig. Het was immers gezellig
in de kantlijn. Het was knus en warm, een plek waar we het
liefst de hele dag zouden blijven liggen. Een plek waar onze
woorden de prachtigste beelden konden opwekken en waar onze
daden alle fantasie overbodig konden maken. De marge was boeiender
dan welk boek dan ook.
Zij lustte pap van dingen waarvan
ik niet eens kaas had gegeten. Voor haar was de liefde namelijk
meer dan háár terrein; het was haar privé-terrein,
haar speeltuin. Ze nam me bij de hand en liet mij de mooie
hoekjes zien. Uiteraard bewaarde ze de rode glijbaan in het
midden van de speeltuin voor het laatst. Uiteraard troostte
ze me toen ik uit de bocht vloog en op mijn schouder viel.
Op mijn beurt wist ik van hoeden en randen waarover zij slechts
op internet had gelezen of via een kennis had gehoord. We
vulden elkaars zinnen aan als Kwik, Kwek en Kwak, maar wisten
ook dat die harmonie een wankel evenwicht was. Het leven in
de marge heeft geen kader. De marge is een afgeleide, de marge
wordt gedefinieerd door een ander verhaal met andere spelers.
Het moment dat die andere spelers
meer invloed kregen, was het moment waarop de marge, onze
zo gekoesterde kantlijn, in het gedrang kwam. We moesten minder
schrijven, kleiner, zo priegelig dat we het nauwelijks konden
lezen, terwijl we dát zo graag deden. Het gepriegel
deed pijn aan de handen, het lezen pijn aan de ogen. En opeens
was het niet meer zo fijn in de kantlijn, niet knus en niet
warm. We waren onszelf niet meer en omdat we ons eigen kader
waren, zaten we opeens zonder. Of zoals Van Dik Hout zong:
'Je ging de wegen ver van hier, ik de wegen in mijn hoofd;
ze komen niet samen. Want de wereld om ons heen, voegt zich
niet naar onze wil.'
Na plussen en minnen, voor- en nadelen,
na veel mitsjes en maartjes hebben we ons moeten neerleggen
bij het onvermijdelijke. Woorden in de kantlijn, hoe lief
en warm ook, worden uiteindelijk uitgegumd of weggelakt. Dat
is hun lot. Hun lot werd ons lot. We moeten verder met onze
eigen boeken, ons eigen hoofdverhaal.
Dat was zondag, nu drie dagen geleden.
Het is niet uit, want het was nooit aan, maar leg dat maar
eens uit aan mijn gevoelens. Ik voel me kut en voel me klote,
de wervelstorm aan androgyne emoties. Frustratie, machteloosheid
en stiekem toch ook wat berusting. Het maakt niet uit, want
het was nooit aan. Misschien werkt mijn mantra. Het is niet
uit, want het was nooit aan. Het is niet uit, want het was
nooit aan.