Jarenlang zag ik Valentijnsdag als
een door banketbakkers en cacaoverkopers opgelegde feestdag.
De Kerstman heeft zijn arrenslee nauwelijks ingeparkeerd op
de Noordpool en in sommige huishoudens staan alle sinterklaascadeautjes
nog altijd uitgestald op de slaapkamer of we worden overladen
met etalages vol hartjes. In de gemiddelde winkelstraat schreeuwen
pluizige troetelbeertjes ons toe, "Koop ons! Koop ons!
Toe dan!"
Daar heb ik al die jaren dus mooi
niet aan meegedaan. Natuurlijk, vroeger heb ik wel eens een
ochtend voor mijn brievenbus gezeten. Dat heeft elke scholier
in zijn of haar naïviteit vast ooit gedaan. Gierend van
de hormonen wachtte ik tot de postbode bij ons aan de deur
kwam, stilletjes hopend op een brief met een rode lipafdruk
als handtekening of een geparfumeerde kaart van een stille
aanbidster. In gedachten ging ik alvast af welk klasgenootje
mij dit gestuurd zou hebben. Tegen de tijd dat ik iedereen
had weggestreept, zelfs de meisjes uit andere klassen en alle
buurtmeisjes in een straal van vijf kilometer, kuierde de
postbode onze deur voorbij.
Zelf heb ik één keer
iemand anders een kaartje gestuurd. Op de middelbare school
was ik een paar maanden hevig verliefd geweest op het meisje
dat bij de lessen biologie rechts naast me zat, maar dat
had ik toen nooit echt onder woorden gebracht. Omdat dat
nu eenmaal zo gaat met puberende scholieren. Gierende hormonen
duiken altijd op de vreemdste plekken op en bij mij zaten
ze meestal de keel op het moment dat ik mijn gevoelens wilde
uiten. Ik kwam nooit verder dan het soort gestotter waarvoor
iemand doorgaans naar een logopedist wordt gestuurd.
Een jaar na ons eindexamen had ik
eindelijk de moed bij elkaar geraapt voor een lief kaartje.
Dat was nog best een moeilijke klus. Het mocht niet te klef,
niets met overdreven veel hartjes of roze, maar het moest
wel duidelijk een valentijnskaart zijn. We hadden elkaar meer
dan een halfjaar niet gezien, ik was ook niet meer verliefd
op haar en ik had geen enkele hoop dat het ooit iets zou worden.
Het enige wat ik wilde, was laten weten dat ze een paar maanden
lang veel voor me had betekend, ik wilde op papier onder woorden
brengen wat op school nooit was gelukt. Anoniem, dat wel.
Zó moedig was ik nu ook weer niet. En dus krabbelde
ik wat op een niet al te roze maar wel lief kaartje. Met kloppend
hart deed ik het op de post, ik sloot een hoofdstuk van mijn
leven af.
Sindsdien laat ik 14 februari aan
me voorbijgaan. Dat wordt elk jaar moeilijker, want elk jaar
worden de etalages voller met de hartjes en de troetelbeertjes.
Het zou me bovendien helemaal niets verbazen als al die chocolade
gewoon overgebleven en daarna omgesmolten kerstkransjes zijn.
Als daarna nog iets overblijft, wordt de hele boel omgesmolten
tot paaseitjes. Eigenlijk is het een godswonder dat ik, geconfronteerd
met zo veel commerciële recycling, niet al een keer ben
doorgeslagen. Dat ik in een dove woede alle hartjes verpletter
en alle beertjes uit elkaar scheur.
Jarenlang zag ik Valentijnsdag als
een door banketbakkers en cacaoverkopers opgelegde feestdag.
Ik geef toe, dat was omdat ik die jaren op Valentijnsdag geen
vriendinnetje had. Een zwaktebod, dus. Dat is net zoiets als
zeggen dat golfen voor mietjes is, omdat ik het zelf niet
kan. Al mijn onderhuidse irritatie over deze dag kwam voort
uit de frustratie, de frustratie van die ene keer dat ik een
ochtend voor de brievenbus had gezeten.
Waarom ik dat toegeef? Misschien omdat
ik vorige week door de stad liep en opeens werd vertederd
door een etalage vol zachte, pluizige troetelbeertjes die
me toeriepen, "Koop ons! Koop ons! Toe dan!" Misschien
omdat ik deze week spontaan week in de knieën werd toen
ik een rood doosje met een in chocoladeletters gespelde liefdeskreet
zag. Vandaag is het voor het eerst dat ik op Valentijnsdag
een column schrijf. En vandaag is het voor het eerst dat ik
op Valentijnsdag een vriendin heb. Mijn excuses, dus, aan
alle beertjes die ik ooit in gedachten uit elkaar heb gescheurd.
Jullie zijn wél lief. Valentijnsdag is wat je ervan
maakt. Ik maak er iets moois van. Nu wel. Juist nu.