Voorzichtig daal ik het trapje af.
De deuropening is eigenlijk net iets te laag en halverwege
de wenteltrap steekt het betonnen plafond net iets te ver
uit. Monumentale panden aan de Utrechtse grachten zijn een
mooi gezicht, maar echt berekend op mannen van twee meter
lang zijn ze niet. Ook beneden, bij het stuk dat het zitgedeelte
verbindt met het bargedeelte van de kroeg, moet ik steevast
bukken. Altijd handig als ik net drie glazen vol bier en twee
glazen wijn naar vrienden aan een tafeltje wil brengen en
me door de internationaal gekleurde menigte moet wurmen.
Druk is het vanavond niet. De meeste
studenten zijn hard aan het leren voor hun tentamens of zijn
alweer terug in hun eigen land. Bovendien is het buiten nog
heerlijk lenteweer, wat veel mensen naar de terrasjes aan
de werf heeft gelokt. Het verbaast me dan ook helemaal niet
dat ik, eenmaal binnen, word verwelkomd door een lange rij
lege tafeltjes. Ik hoor geen stiekem gegniffel om de hoek,
het bestelbusje van de plaatselijke hoempapaband rijdt niet
net voor en mijn voltallige vriendenkring heeft zich niet
verstopt voor een groots verrassingsfeestje. Met mijn vrienden
zou ik het hier overigens nog niet eens halfvol krijgen. Het
is verbazingwekkend hoe snel vrienden zich uit de voeten maken
als het even niet zo lekker met me gaat. En het gaat nu ook
niet zo lekker met me. Al een halfjaar niet.
In het bargedeelte zitten wel wat
stamgasten. Het is lang geleden dat ik hier ben geweest, het
is überhaupt lang geleden dat ik me op deze manier onder
de mensen heb begeven, maar de barman met zijn altijd te strakke
hemd en een theedoek aan de broekriem herken ik direct. Sommige
dingen veranderen blijkbaar niet. Tegenover de bar, op het
podium, maakt een groep muzikanten zich gereed voor een optreden
later op de avond. Een hoempapaband is het zeker niet, het
is de band van een zanger die ik ongeveer twee jaar geleden
via een gemeenschappelijke vriendin heb leren kennen, een
band waarvan ik wist dat ze hier zouden optreden, de band
waarvoor ik hier vanavond ben.
Hij, de zanger, kijkt verbaasd op
als hij me ziet binnenkomen. Dat had hij niet verwacht. Het
is ook al bijna een jaar geleden dat we elkaar voor het laatst
hebben gezien. "Hoe laat beginnen jullie?" vraag
ik hem terwijl we elkaar de hand schudden. Natuurlijk weet
ik het antwoord al, vanmiddag nog heb ik op zijn site gelezen
dat ze om elf uur optreden, maar een vraag met een simpel
antwoord doet het altijd goed, zo aan het begin van een gesprek.
"Om twaalf uur," klinkt het antwoord. Nog voor totale
verwarring zich van mij meester kan maken, legt hij uit, dat
het optreden een uur is verschoven, omdat de meeste bezoekers
voor die tijd op het terras zitten. "En hoe lang van
tevoren hoorde je dat?" vraag ik. De zanger kijkt me
even aan en zegt dan, "Net. Toen we hier aankwamen."
We overbruggen het uur met een rondje
langs de grachten, we praten bij over de dingen van het leven
en inderdaad, tegen de tijd dat we de houten wenteltrap weer
afdalen, is het een stuk drukker geworden. Terwijl de pianist
het eerste couplet inzet en ik onwillekeurig moet terugdenken
aan het potje met vet van schoolreisjes, nestel ik me met
een glas witte wijn in mijn hand tussen het toegestroomde
publiek. Af en toe kijk ik om me heen. Halverwege het optreden
zie ik een man dansen, een man die ik herken aan de wanhopige
versierpogingen. Ja, het is de stamgast met het geblondeerde
ADO Den Haag kapsel, nu zonder matje, maar net zo kansloos.
Omdat sommige dingen nooit veranderen.
"Ontwaak, ontwaak!" zingt
de zanger tijdens zijn laatste nummer door een knalrode megafoon.
En ik heb het gevoel, dat hij het tegen mij heeft. Al te lang
houd ik me verborgen, al een halfjaar trek ik me terug in
mijn schulp. Het is te lang geleden dat ik een avond als deze
meemaakte, dat ik plezier had en opleefde tussen een groep
mensen. Ik moet wakker worden, wil ontwaken uit deze winterslaap
die al zo lang duurt. Het is verdomme al bijna zomer. Ik wil
weer leven. Ontwaken. Ontwaak!