Aandachtig tuur ik naar de bodem van
mijn glas. Leeg. Het is een zachte zaterdagavond aan het eind
van november en ergens in een gezellige kroeg aan het Leidseplein
bedenk ik me, dat ik al veertien weken lang het woord 'ik'
niet meer in mijn columns heb gebruikt. Een honderd procent
zinloze oefening in discipline en bescheidenheid, want een
columnist gedijt juist bij een gezond portie egoïsme.
Als je niet over jezelf wilt schrijven, ben je gedoemd tot
het schrijven van teksten op de achterflap van de nieuwe Heleen
van Royen of Arnon Grunberg. Niet iets waarmee je het sprankelende
middelpunt bent op een feestje, dus.
Terwijl de dienstdoende diskjockey
een ouderwetse meezinger van Robbie Williams inzet, wurm ik
me op weg naar de bar door een uitbundig dansende mensenmassa.
Een meisje met een kaalgeschoren hoofd vraagt of ze me een
wijntje mag aanbieden. Van schrik knik ik ja. Nu is het aantal
kaalgeschoren meisjes dat ik ooit heb gekend precies nul,
vandaar dat ik niet zo goed weet hoe ik me moet gedragen.
Vragen of ik over haar bolletje mag aaien, lijkt me niet zo
slim. Staren evenmin. Daar sta ik dan, columnist met zijn
grote mond, geïntimideerd door een meisje met een kaal
hoofd. Waarschijnlijk herkent ze in mijn ogen de blik van
een bang hertje dat recht in de koplampen kijkt van een aanstormende
tientonner, want ze vraagt me mee naar een tafel aan de rand
van de dansvloer, waar de muziek wat minder hard is en we
wat gemakkelijker kunnen praten.
"Wil je niet dansen, dan?"
wijs ik met mijn glas richting de mengtafel. Het is een doodnormale
vraag, maar als me vanavond iets is opgevallen, dan is het
dat in het uitgaansleven heel andere regels gelden. De muziek
staat precies zo hard dat je elkaar zonder stemverheffing
niet kunt verstaan en dus doe je praten opeens met meer dan
alleen je mond. Als een jongen wat tegen een meisje wil zeggen,
grijpt hij haar steevast in een halve omhelzing en als een
meisje de aandacht van een jongen wil, drukt ze haar borsten
even tegen hem aan. De geheimtaal van het nachtleven.
Gelukkig interpreteert het kale meisje
mijn vraag niet als 'Ga dansen en laat mij alleen.' Ze schudt
nee en neemt een slok van haar wijn. "Nee, ik kijk veel
liever toe. Dat dansen is niets voor mij," legt ze uit.
"Ik houd niet van al die aandacht." In mijn achterhoofd
hoor ik een licht sarcastisch gelach. Althans, ik hoop dat
het een stemmetje ergens in mijn achterhoofd is. Na twee uur
in deze herrie is de grens tussen denken en praten erg vaag
geworden. Samen kijken we naar de dansvloer. De meeste aandacht
gaat uit naar de knul met het rastakapsel. Geen idee op welke
muziek hij danst, maar het is zeker geen Robbie Williams.
Zijn bewegingen doen denken aan de horde zombies uit Night
of the Living Dead en het is duidelijk dat hij vanavond zo
veel heeft geblowd, dat hij in zijn eigen wereldje zweeft.
Vlak voor sluitingstijd valt ons oog
op een man die wanhopig de aandacht wil trekken van een groep
studenten. Hij is wat ouder, tegen de veertig, draagt zijn
geblondeerde haar in een kansloos naar achteren gekamd ADO
Den Haag matje en recht zijn schouders nog eens wanneer de
meisjes hem genadeloos negeren. Daarna laat hij zijn oog vallen
op een blonde dame met een zwarte broek en een uitdagend laag
opengeknoopte witte blouse. Ze danst een tijdje mee, beantwoordt
de suggestieve heupbewegingen en gaat dan zitten. Naast haar
vriendje. Afdruipen is de enige optie voor deze vertegenwoordiger
van Amsterdams intellectuele onderkant.
"Die man is hier elke week,"
glimlacht mijn kale tafelgenote. "Hopeloos geval. Vorige
maand heeft hij een halfuur tegen mijn schedel staan ouwehoeren."
Ik slik ongemakkelijk en schraap de keel. "Alsof hij
nog nooit een meisje met een kaalgeschoren hoofd heeft gezien."
Niet staren, niet staren, niet staren, denk ik op het ritme
van Mariah Carey (ze willen iedereen nu duidelijk de deur
uit). "Hij vroeg zelfs of hij over mijn bolletje mocht
aaien!" Met rode wangen schiet ik in mijn jas. "Hij
zou een voorbeeld aan jou moeten nemen." Godzijdank!
Opgelucht haal ik adem. We wisselen
telefoonnummers uit, ik grijp haar bij het afscheid in een
halve omhelzing en zij drukt haar borsten even tegen me aan.
"Volgende maand weer?" Ja, op dat moment weet ik
het helemaal zeker: die achtste column zonder het woord 'ik'
ga ik niet halen.