Op zich is dit een vreemd dialoogje.
Neem alleen al die eerste zin. Die vraag over dat vrijen.
Want wie vraagt dat nou? Ja, het was misschien gemeengoed
in de negentiende eeuw, toen vrouwen braaf in de bedstee bleven
liggen en zich uitsluitend met toestemming van de heer des
huizes mochten overgeven aan de vleselijke geneugten, maar
in dit geval werd het dialoogje niet ergens in de negentiende
eeuw uitgesproken en was de plaats van handeling niet de bedstee.
Het dialoogje werd uitgesproken anno nu en anno nu gaat zoiets
normaal gesproken heel anders.
Tegenwoordig is dat vrijen namelijk
iets wat gebeurt wanneer twee mensen de hele avond bij kaarslicht
elkaars ogen tot in de prachtige nuances in kaart hebben gebracht.
Wanneer een aanraking in het voorbijgaan verandert in een
streling, wanneer vluchtig bijna vanzelf overgaat in warm,
langzaam en teder, wanneer kledingstukken worden verruild
voor koele lakens en uiteindelijk voor elkaar. Als je elkaar
al langer kent, is die aftastende fase niet meer nodig. Dan
is een betekenisvolle blik vaak voldoende. In beide gevallen
zijn woorden dus overbodig. En daarom is die eerste zin van
het dialoogje zo vreemd.
Vervolgens is daar nog die tweede
zin. Dat afwijzende antwoord. Die is om twee redenen vreemd.
Ten eerste de motivatie. Vrijen doet
namelijk geen pijn. Nee, vrijen is juist zo fijn als afsluiting
van een zwoele avond waarop je bij kaarslicht elkaars ogen
tot in de prachtige nuances in kaart hebt gebracht. Het is
de intiemste vorm van genot die twee mensen met elkaar kunnen
beleven. Goed, je hebt anno nu types die niet vies zijn van
een vleugje sadomasochisme. Of die helemaal doorslaan en de
slaapkamer veranderen in een martelkelder met kettingen, handboeien
en vooral veel leer en rubber. Maar ik reken hier even buiten
die types. In principe doet vrijen gewoon geen pijn. Zeker
niet de manier waarop de 'ik' uit het dialoogje vrijt. Ik,
dus.
Ten tweede is die afwijzing zelf ook
vreemd. Want wie zegt nou nee tegen vrijen? Helemaal anno
nu. We leven immers in een tijdperk waar elke puber één
muisklik is verwijderd van echt alle mogelijke standjes, inclusief
handige instructies en plaatjes. Vroeger was je misschien
wel een klein beetje stoer als je tot je zestiende had gewacht,
maar als je tegenwoordig in de brugklas nog steeds maagd bent,
hoor je er eigenlijk al niet meer bij. Dan ben je een watje.
Sta je meteen te boek als homo. Ook bij de leraar, hoor. Als
iemand vraagt of je wilt vrijen, zeg je ja.
Maar ja, in het bovenstaande dialoogje
is daar dus allemaal geen sprake van. Daar wordt de vraag
over het vrijen gewoon gesteld. Luidt het antwoord nee en
is pijn de reden van dat nee. En dus is het dialoogje vreemd.
Ik kan het echter uitleggen. Een winnaar
voelt geen pijn, zo schreef ik vorig jaar al, maar de day
after is niet voor niets berucht. Vorig weekend was het
weer zover. Na drie dagen inspannende arbeid op de badmintonbaan
mocht ik mijzelf verrassend finalist noemen. Al bij het in
ontvangst nemen van de prijs ging lopen langzaam over in strompelen.
Soepel de trap af werd een vreselijke survival waarbij de
leuning mijn enige kameraad was. Fietsen naar huis werd een
clowneske circusact waar ik met gemak heel veel geld voor
had kunnen vragen. Knieën weigerden dienst, schouders
brandden en heupen voelden als scheermesjes.
Zo zat ik een dag later op de bank
bij haar, zij met die mooie lach, de zij uit het dialoogje.
Ik wilde zo graag, haar strelen in woord en vooral in daad.
Ook zij wilde graag liefhebben, vol overgave en passie. Maar
ik kon niet eens mijn eigen glas bijvullen. De vrolijke strikjes
op haar ondergoed hadden net zo goed achttien kettingsloten
kunnen zijn. 'Zullen we vrijen?' had net zo goed 'Zullen we
de Mount Everest beklimmen?' kunnen zijn. Het antwoord was
immers toch hetzelfde geweest. "Nee," zei ik. "Zelfs
dat doet pijn."
Want praten, ja, dat kon ik nog wel.
Het was bijna het enige wat ik pijnvrij kon. En dus kon ik
haar kozen, lief en zoet. Zij met die mooie lach, de zij uit
het dialoogje, de hele nacht alleen maar zij.