We zitten op een terras in het centrum.
Het is september, maar de herfst is nog altijd toekomstmuziek.
De zonnestralen fladderen door de bomen aan de overkant van
het plein. Heel even kijken we in stilte toe en genieten we
van het zomerse tafereel. Dat is het mooie aan haar; ze houdt
van stilte. Gewoon zwijgend naast elkaar, dat geeft al voldoening.
Ongemakkelijke stiltes komen volgens mij ook niet voor in
haar woordenboek.
Deze keer heb ik echter het gevoel,
dat de stilte anders is. Het is niet de stilte van voldoening,
niet de stilte van zwijgend genieten, het is de stilte die
voorafgaat aan confronterende gesprekken en lastige vragen.
Wat vreemd is, want in de jaren dat ik haar nu ken, is zij
nooit iemand van de confronterende gesprekken en de lastige
vragen geweest. Ik schuif de gedachte terzijde, doe het af
als algemene spanning. Er gebeurt de laatste weken immers
nogal wat in de wereld. Logisch dat je dan in stilte geniet
van een mooi hoekje stad.
De serveerster komt langs met onze
drankjes. Een koffie voor haar, een kopje thee voor mij. Ooit
hoorde ik iemand zeggen, dat een kop thee het stomste is wat
je in een kroeg of restaurant kunt bestellen. Waarom zou je
geld betalen voor een bak kokend water, zo luidde de redenering.
Als je in een restaurant of kroeg zit, kun je beter iets drinken
wat je thuis niet zo snel zou nemen. Deze historische woorden
werden een paar jaar geleden uitgesproken door een meisje
voor me in de bus en vreemd genoeg bestel ik sindsdien steeds
vaker thee in een kroeg of restaurant. Omdat ik een kop thee
op een terras wel wat vind hebben. En omdat ik recalcitrant
ben.
"Ben je verliefd op me?"
vraagt ze. Het is een vraag die me terugbrengt in het heden,
het hier en nu van het plein, de bomen aan de overkant en
de warme zonnestralen. Ik had veel verwacht, maar niet deze
vraag. "Ja, ik kan er wel heel lang omheen draaien,"
vervolgt ze haar verhaal, "maar dat is het gevoel dat
ik de laatste tijd krijg. Dan kan ik het beter op tafel gooien,
anders geef ik je misschien valse hoop." De woorden dringen
tot me door en klonteren samen tot een betekenis. Eigenlijk
is het ontzettend lief wat ze zegt.
Het zou nog liever zijn geweest, wanneer
ik ook daadwerkelijk verliefd op haar zou zijn geweest. Dan
had ze me een mooie uitweg geboden. Eentje die geen pijn doet,
die rekening houdt met mijn gevoelens en de vriendschap niet
in de weg zou staan. Maar dat is juist het punt. Ik ben niet
verliefd. Zorgvuldig leg ik haar dit uit, waarna ze me net
zo zorgvuldig uitlegt hoe ze aan het idee is gekomen dat ik
verliefd op haar zou zijn.
Omdat ik zo fysiek met en zo nieuwsgierig
naar haar ben. Omdat ik altijd liever over haar dan mezelf
praat. Omdat ik vraag hoe haar weekend was, omdat ik vraag
naar haar ervaringen en denkbeelden en omdat ik daarbij altijd
zo tegen haar aankruip, haar hand vastpak, haar een aai over
haar bol geef. En zo was ik vroeger nooit, besluit ze het
betoog, alsof ze met die ene zin het leven, het universum
en alles kan verklaren. Ik moet haar gelijk geven. Zo was
ik vroeger nooit. Ik schrik van haar conclusie en voel dat
ze onbewust al afstand heeft genomen. Daar moet ik dus mee
oppassen, neem ik mezelf voor, daar aan het plein met de bomen
en de zonnestralen. Altijd oppassen.
Mijn voornemen heeft het niet gered.
Het plein, de bomen en de zonnestralen zijn inmiddels ruim
twaalf jaar geleden en ik heb het fysieke en nieuwsgierige
niet kunnen afleren. Misschien is het zelfs erger geworden.
Vriendinnen die ik graag mag, met wie het lekker klikt, die
wil ik niet alleen zien en horen, maar ook voelen. Niet ten
koste van alles; als ik merk dat iemand daar totaal geen prijs
op stelt, kan ik me inhouden. Maar voor het overige? Voor
het overige aai, streel en zoen ik wat af.
Zo was ik vroeger nooit, dat is waar.
Daar had zij die zo van stilte hield gelijk in. Zo was ik
nooit. Vroeger. Maar zo ben ik nu wel.