Het heeft zo zijn voordelen, het hebben
van een grote blaas. Ik weet niet precies wanneer ik me daar
bewust van werd. Misschien dat een juffrouw of een meester
op de basisschool zich ooit achter het oor heeft gekrabd en
zich heeft afgevraagd waarom die blonde jongen vooraan in
de klas nooit naar het toilet hoefde terwijl de rest van de
groep die dag al twee keer wiebelend de vinger omhoog had
gestoken en met een piepstem had geroepen, "Ik moet plassen!"
Maar dat is me dan niet opgevallen. Daar heb ik nooit op gelet.
Toen ik een paar jaar geleden een
zomermaand in het ziekenhuis lag, kon ik er echter niet meer
omheen. Voor een echo-onderzoek moest ik twee liter water
drinken, zodat mijn darmen later die dag op het schermpje
van de dokter goed zichtbaar zouden zijn. Ik dronk de grote
glazen braaf leeg en keek mee hoe de arts mijn buik kietelde
met een apparaat dat ik eigenlijk vooral nog kende van zwangere
vrouwen. Na afloop, toen hij het apparaat afveegde en mij
de hand gaf, zei de dokter, "Nu moet je zeker heel nodig
naar het toilet?" Ik schudde mijn hoofd. Nee, dat viel
eerlijk gezegd best mee. Het is een wonder dat die avond het
toilet op de afdeling niet is overstroomd.
Sindsdien ben ik me bewust van mijn
grote blaas. Dan vooral de voordelen ervan. Tijdens een filmavondje
hoor je mij niet snel om een pauze vragen. Ik lurk vrolijk
verder aan mijn glaasjes fris en ga wel naar het toilet wanneer
de televisie weer op het testbeeld floept. De reacties die
dit oplevert, zijn bijna net zo leuk als de voordelen zelf.
"Ik vond het al zo vreemd!" zei een vriend een paar
weken na zo'n filmavond waarop ik maar niet naar het toilet
hoefde. "Je had anderhalve fles Sinas op, maar het leek
net of je elke slok weer in de plantenbak had uitgespuugd!"
Toen ik dat hoorde, zag ik mezelf in gedachten staan in een
kring van lotgenoten. Een soort anonieme alcoholisten, maar
dan net even anders. Hoi, ik ben Olav (Hallo, Olav!) en ik
heb een grote blaas.
In de kroeg is het ook een bron van
veel frustratie. Voor de anderen, bedoel ik. Een jaar geleden
dook ik bijna iedere maand wel een keer samen met een vriendin
het plaatselijke café in. En als het op de blaas aankomt,
is zij exact het tegenovergestelde van mij. Nu weet ik dat
het anatomisch gezien logisch is dat een vrouw een relatief
kleinere blaas heeft dan een man, maar toch, zij maakte het
heel bont. Na elk nieuw biertje stond ze op, verontschuldigde
ze zich en vertrok ze in de richting van de voor die Ierse
pub zo kenmerkende deuren die naar het toilet leiden.
Even tussendoor, iemand vertelde mij
ooit dat als een vrouw in een bar of restaurant naar het toilet
gaat, het voor de man die bij haar aan het tafeltje zit onmogelijk
is om niet naar haar achterwerk te kijken. Dat is, zoals het
mij is verteld, genetisch gezien volstrekt onmogelijk. Het
kijken naar de van links naar rechts wiegende heupen, dat
zit in het mannelijke systeem. Als dat zo is, dan moet de
vriendin van hierboven voor haar mannelijke kroegkennissen
een geschenk uit de hemel zijn. Vreemd genoeg heb ik nooit
last gehad van dit fenomeen. Behalve als het mijn eigen lief
is. Maar goed, haar kijk ik ook na als ze naast me loopt (jawel,
dat kan echt). Dat zit dan weer in míjn systeem.
"Moet jij niet eens naar het
toilet?" vroeg die vriendin uit de kroeg vervolgens steevast
na een avondje bijpraten. En ik schudde altijd van nee. Zelfs
bij die restaurants of cafés waar ik al jaren kom,
weet ik niet altijd hoe het toilet er van binnen uitziet,
zo erg is het. Als ik een blaaskaak was, zou ik opscheppen
over hoe ik voor een groot aantal toiletjuffrouwen een soort
urban myth ben. Eentje die zich kan meten met Batman. Op zijn
minst. Maar dat doe ik niet, ik blijf bescheiden.
Hoewel ik het stiekem stoer vind,
dat ik tijdens het schrijven van deze column niet naar het
toilet ben geweest. Terwijl ik nu toch eigenlijk wel móet.