Soms kan ik het me nauwelijks voorstellen,
maar er was een tijd dat ik geen e-mail had. Echt waar. Het
is ook weer niet zo, dat ik van de generatie ben voor wie
computers wonderlijke kastjes zijn die spontaan ontploffen
als je ze aanraakt. Op de basisschool heb ik menig Commodore
64 aan gort gespeeld met Frogger en Pac-Man. Ik ben dus wel
van de generatie die de computer met de paplepel kreeg ingegoten,
maar niet van de huidige generatie, die per dag vierentwintig
uur online is en, zo lijkt het, de paplepel met de computer
in kreeg gegoten.
Voor die laatste groep, die generatie
die vindt dat je pas bestaat als je een pagina op Hyves hebt
en permanent op MSN staat ingelogd, zal mijn uitroep over
het niet hebben van e-mail dus wat wereldvreemd overkomen.
Maar het is wel degelijk de waarheid. Er was een tijd dat
ik geen e-mail had. Dat heeft best lang geduurd, ook. Ik kan
me nog herinneren, dat ik ergens in 1995 eens bij de universiteit
ging vragen of wij als studenten ooit een mailadres van de
faculteit zouden krijgen. De blonde jongen achter de balie
keek me toen wat schaapachtig aan en hij vertelde, dat hij
daar niet over ging en dat hij het niet wist. Het duurde uiteindelijk
tot begin 1996 voor het zover was.
Die eerste jaren gebruikte ik mijn
e-mail als extraatje. Dat kwam doordat ik thuis geen internet
had. En ja, weer hoor ik een generatie internetgebruikers
collectief van de stoel vallen. En ook nu is het weer de waarheid.
Ik had thuis geen internet. Daarvoor moest ik naar de universiteit.
Zo schreef ik op zondag thuis een stuk of veertig mailtjes,
zette die op mijn maildiskette en ging daar maandagmiddag
mee naar de computerlokalen. Daar haalde ik vervolgens een
stuk of veertig nieuwe mailtjes op, waarna het ritueel opnieuw
kon beginnen. Tussen vijf en zes uur, als de meeste studenten
naar huis waren, kon je mij elke maandag in het computerhok
vinden.
Pas na drie jaar kwam het moment,
dat ik overstapte op internet thuis. Als afgestudeerde zou
het niet lang meer duren voor ik de studentenkaart moest inleveren
en mijn toegang tot het universiteitsnetwerk zou verliezen.
Daarbij was ik die zomer ernstig ziek geweest. Internet leek
mij dan toch wel handig. Terwijl ik op krachten zou komen,
kon ik op die manier gewoon contact met de buitenwereld hebben.
Dat leek mij wel wat. Een mannetje van de telecom legde een
ISDN-netwerk aan en na een korte, simpele installatie was
ik voor het eerst thuis online.
De eerste jaren was ISDN nog stoer,
maar daarna, met de opkomst van ADSL en breedband als gemeengoed,
werd het toch een beetje zielig. Als ik bezoek had, verstopte
ik het ISDN-kastje onder een doek. Als een vriend iets bij
mij op internet wilde zoeken, was mijn computer altijd, wat
jammer nou, precies die namiddag gecrasht. Het duurde een
minuut voor een gemiddelde website volledig was geladen. Als
ik muziek wilde downloaden, kon ik in de tussentijd met gemak
twee blokjes gaan hardlopen. En koffie zetten. Terwijl ik
geen koffie lust.
Maar ik stapte niet over op ADSL.
Zelfbescherming. Als ik vierentwintig uur per dag online kan
zijn, dan bén ik ook vierentwintig uur per dag online,
zo luidde mijn redenering. Dan zou ik niet aan werken toekomen.
De verleiding zou veel te groot zijn. Ik zou dagelijks het
halve internet willen downloaden. Achteraf nogal overdreven
gedacht. Toch heb ik dat acht jaar volgehouden. Begin dit
jaar moest ik echter verplicht overstappen van mijn provider.
Elf jaar nadat ik mijn eerste mailadres
kreeg, heb ik dus breedbandinternet thuis. Het mannetje van
de telecom was net in de auto gestapt en ik was al mijn eerste
twee films aan het downloaden. Een paar dagen lang leek het
ook echt of ik niet zou stoppen voor ik het halve internet
op mijn computer had, maar tot mijn opluchting went het snel.
Zoals eigenlijk alle vooruitgang snel went. Dingen waarvoor
ik vroeger een woordenboek of een encyclopedie uit de kast
zou halen, zoek ik nu online op. Als ik moet fietsen, kijk
ik eerst naar de buienradar van het KNMI. En wat het prettigst
is, als ik grote bestanden wil mailen, moet ik niet eerst
wachten tot de daluren zijn ingegaan.
Gemak dient de mens, gemak nestelt
zich snel in je werk- en levenspatroon. Daarom is het goed
dat ik erbij stilsta. Er was een tijd dat ik geen e-mail had.
Echt waar. Soms kan ik het me nauwelijks voorstellen.