De nachttrein naar Utrecht is vijf
minuten te laat. Slecht nieuws. Normaal heb ik namelijk precies
zes minuten speling met de laatste bus. Als ik die mis, rest
twee uur lopen. Ik zoek een plek, kijk uit het raam en hoop
op het beste.
Vanmiddag heb ik alles eruit gegooid.
Niet alleen figuurlijk, ook letterlijk. Want ik heb mijn slaapkamer
ontdaan van alles van háár, zij die mijn lief
was. Plank voor plank heb ik alles gepakt wat ik van haar
heb gekregen of als aandenken heb bewaard. Boeken en cd's
werden opgeborgen bij mijn andere boeken en cd's, terwijl
kleine hebbedingetjes in de vuilniszak verdwenen. Een schelp
uit Noordwijk, een glasscherf uit Venetië, zomaar een
steentje. Ook verdwaalde blaadjes papier met lieve woordjes
in haar handschrift werden niet gespaard. Weg ermee.
Na deze fysieke reiniging was het
tijd voor de geestelijke: het uiten van mijn woede. Dat is
voor mij ongebruikelijke kost. Mijn woede richt zich naar
binnen, waar het blijft sudderen. Langzaam begon ik met het
op een rijtje zetten van de dingen die mij dwarszaten. Dit
ging in terughoudende bewoordingen. Maar zo werkt het niet.
Woede moet ongenuanceerd zijn, irrationeel en onredelijk.
En daarmee viel het muntje. Want als iets de totaliteit van
mijn woede vangt, dan is het de willekeur en de onredelijkheid
waar ik mij tijdens anderhalf jaar relatie op stukbeet.
Als ik het met iemand oneens ben,
wat met uitgesproken meningen vrij vaak gebeurt, achterhaal
ik met scherpe doch logische argumenten waar de kern van dat
verschil van mening uit bestaat. Zo ben ik opgevoed en opgeleid.
Bij haar was dat volkomen onmogelijk. Verschillen van mening
waren persoonlijk, bijna beledigend. Wie niet mét haar
is, die is tégen haar. Daar kan geen logica tegenop.
Het maakt iedere discussie bij voorbaat een verloren strijd.
Al heb je gelijk, je krijgt het niet. Mijn met feiten en meningen
ondersteunde verhaal? Weggewuifd, omdat zij één
uitzondering kent. Alsof het dan helemaal niet waar is. Drogredenen
als doodsteek voor de discussie.
Een gevolg daarvan was, dat zij de
schuld nooit bij zichzelf zocht, maar altijd bij een ander.
Bij mij, dus. Ik bots tegen haar op als ik met de bureaustoel
bij de computer naar achter rijd? Mijn schuld, ik moet uitkijken.
Precies hetzelfde andersom? Mijn schuld, ik moet daar niet
gaan staan. En het verweer dat het vorige maand al mijn schuld
was toen ik het deed? Nee, dat is te kinderachtig, dat argument
gebruik je op de kleuterschool. In het zicht van zoveel koppige
onredelijkheid rest niets dan de handdoek gooien. Met die
wetenschap zocht ze soms gewoon bewust de confrontatie. Dan
zette ze haar juiste conclusie tegenover mijn juiste conclusie
en dan had ik ongelijk, omdat haar conclusie juist was.
Onredelijk zijn, schuld bij anderen
leggen; het valt echter in het niet bij de grootste bron van
mijn woede, de onrust die sinds november borrelde en die na
vier maanden nu eindelijk naar buiten kwam. Zij maakte het
uit omdat de verliefdheid was verdwenen. Kan gebeuren. Prima.
Maar dat was al langer zo, schreef ze in haar mail. Toen ik
eenmaal uit mijn ontkenningsfase was, kon ik ineens alle puntjes
met elkaar verbinden. Ik kon precies terug naar wanneer die
verliefdheid dan was verdwenen. Omdat ze dat jaar niet aan
Sinterklaas wilde doen, omdat ze wilde dat ik niet meer op
vrijdag maar op zaterdag zou komen, omdat er altijd wel iets
was waardoor ze niet kon zoenen. Omdat ze niet meer tegelijk
met mij naar bed ging. Zo kon ik terugredeneren tot mei.
Tussen mei en november heb ik dus
zes maanden liggen spartelen onder een lawine aan onversneden
willekeur en onredelijkheid. In de hoop dat het weer goed
zou komen als ik haar wat ruimte gaf. Terwijl zij geestelijk
al klaar was. Niet meer verliefd. Maar mij wel zes maanden
lang aan het lijntje houden en alle boodschappen en alle uitstapjes
laten betalen. Ik was gebruikt. Keihard gebruikt. God. Ver.
Domme. Daar lag de conclusie dan, vanmiddag op mijn slaapkamer.
Een emotionele bevalling die me uitputte. Ik voelde me smerig,
vanwege de verwijten die in mijn woede verscholen lagen en
omdat aan mijn kant van de relatie heus ook wel veel mis was.
Maar zo werkt woede. Woede is vies, lelijk en hard. Het moet
eruit.
Duivendrecht kruipt voorbij. Die laatste
bus haal ik niet meer. Ik vraag de conducteur of ik misschien
door mag naar Driebergen-Zeist. Lopen moet ik toch, maar dat
is dik een uur korter. Hij denkt na, schrijft zijn code naast
de stempel en legt uit, dat zijn collega die straks in Utrecht
de dienst overneemt het treinkaartje zo zal accepteren. Hij
knikt en wenst me een fijne avond. Ik blijf verbaasd achter.
Zo'n goedheid overkomt me zelden. Werpt de reiniging nu al
vruchten af? In de weerspiegeling van het raam zie ik, dat
ik lach.