Het is nog vroeg op station Leiden
Centraal. Om mij heen haasten mensen zich op weg naar hun
werk, een broodje en een bekertje koffie in hun hand. Een
vreemd gevoel daalt als een zachte deken op me neer. Het is
net of ik geen deel uitmaak van dit gekrioel. Langzaam dobber
ik richting de roltrap, gewillig dwarrel ik naar de trein.
De zon prikt door de wolken, een windvlaag waait in mijn gezicht,
maar mijn zintuigen nemen het nauwelijks direct waar. Een
filter tussen mij en de werkelijkheid. Omdat mijn gedachten
stormen, zachte watten in mijn hoofd.
Voor de zekerheid ging ik nog een
keer de gezichten langs. Ja, ik had het goed geteld, van de
stuk of twintig aanwezigen kende ik niemand. Stiekem wist
ik dat, toen ik inging op de uitnodiging voor zijn housewarmingparty
die vier maanden na intrekken eigenlijk helemaal geen housewarmingparty
mocht heten. Ik wist ook niet meer precies waarom ik ja had
gezegd. Misschien juist omdat ik op die vriend na geen bekenden
tegen zou komen. Toch even onder de mensen, zonder dat ik
twintig keer moest vertellen dat ik een zomer van pieken en
dalen doormaakte.
In de trein zoek ik een plekje op
het balkon, weg uit de drukte van de coupé. Een jongen
met een hip vest en een dito pet springt op het laatste moment
naar binnen. Hij praat in zijn mobiel en kijkt naar mijn fles
sap, dezelfde fles die ik in de stationshal voor drie keer
winkelwaarde heb zien staan. Die van mij heb ik vanochtend
vers uit de koelkast gehaald. Zijn gesprek bestaat uit woorden
die voor mijn gevoel nog in de goede volgorde moeten worden
gezet.
De klok wees tien uur aan en ik kon
me vaag herinneren, dat ik vijf minuten niet had gepraat.
Maar dat was inmiddels toch een aardig tijdje geleden. Eén
keer eerder had ik meegemaakt, dat ik op een feestje met alleen
onbekenden zo gemakkelijk contact kon maken, toen in een periode
dat ik me veel sterker voelde dan ooit. En nu, in een periode
aan de andere kant van het spectrum, praatte ik al ruim een
uur met een meisje met prachtige ogen.
Tegen de tijd dat het vruchtensap
op is, draai ik de deksel aan en leun ik met mijn kin op mijn
hand, fles bundelend tussen mijn vingers. Ik haal diep adem
en word overvallen door de geur die mijn neus prikkelt. Het
is een vloedgolf aan beelden, emoties en flarden, een geur
die zich aan mijn huid vast heeft geklampt en niet meer loslaat.
Toen ik informeerde hoe lang het feest
zou duren, lachte het meisje met de prachtige ogen dat het
antwoord op die vraag waarschijnlijk direct verband hield
met de vraag wanneer het bier op zou zijn. Ik trok mijn wenkbrauw
op en knikte naar haar glas fris. "Vanavond drink ik
niet," zei ze. "Dit gesprek is veel te boeiend en
ik ga jou straks dus nog mee terug naar huis rijden."
Station Bodegraven glijdt voorbij.
Het zijn allemaal oude, soms krakkemikkige stationnetjes op
deze route, die route die ik nog zo goed ken van een paar
jaar geleden, vol verdrietige associaties. Vanaf vandaag zal
dat anders zijn.
De lantaarnpalen verlichtten haar
gezicht met een hypnotiserend ritme. Ze trommelde ontspannen
op het stuur en praatte over haar liefde voor London, die
veel overeenkomsten vertoonde met mijn liefde voor New York.
Ze praatte over haar verbroken relatie, dit jaar, die veel
overeenkomsten vertoonde met mijn verbroken relatie, eind
vorig jaar. Eenmaal binnen, haar iPod zachtjes op de achtergrond,
praatten we over dromen en over angsten, over warmte en liefde
en genegenheid. Over behoefte. Maar ook over het niet klaar
zijn voor alles wat daar verder bij komt kijken. Ze zuchtte,
haar hoofd naar beneden gericht. Onwillekeurig streek ik een
haarlok achter haar oor. Mijn hand bleef liggen. Ze was warm,
de haartjes in haar nek tintelden. Toen keek ze me aan. Haar
prachtige ogen twinkelden.
Een opgewekte conducteur vraagt of
hij erbij mag. Hij opent een kast boven mijn klapstoeltje
en roept om dat Utrecht Centraal het eindpunt van de rit is.
Ik sta op, gooi mijn flesje in de prullenbak en wrijf over
mijn gezicht. Met mijn hand voor mijn mond adem ik in. Als
ik mijn ogen licht sluit, brengt haar geur me terug naar vannacht.
Naar haar lippen op die van mij. Naar mijn huid op haar huid.
En bovenal naar die twinkeling in haar ogen. Eén nacht.
Maar wat voor een.