Een vol uur te vroeg. Mijn ogen glijden
van mijn horloge naar de ronde klok die aan de andere kant
van de wachtruimte aan de muur hangt. Het is echt zo, ik ben
een uur te vroeg. Omdat ik vanmiddag, als ik klaar ben, onder
begeleiding naar huis moet en dat zeker niet op de fiets mag,
ben ik deze ochtend vroeg met de bus naar het ziekenhuis gekomen.
Ik wilde geen enkel risico lopen met de overstap op de stadsbus,
maar alles zat mee en dus mag ik nu nog zestig minuten zenuwachtig
zijn. Of nee, kijk aan, negenenvijftig minuten.
Toen mijn arts afgelopen zomer de
uitslag van mijn jaarlijkse bloedonderzoek doornam, viel hij
even stil. Hij wees naar de monitor van zijn computer, waar
een aantal velden in de spreadsheet met rood was gemarkeerd.
Dat was iets nieuws. Al sinds mijn darmziekte is vastgesteld,
bestond de jaarlijkse controle uit een paar minuten bijpraten,
het uitschrijven van een nieuw recept voor de verschillende
medicijnen en een blik op de bloedwaarden die piekfijn in
orde waren. Medisch gezien ontzettend saai. Maar ineens was
dat anders.
De klok in de wachtruimte wijst kwart
over negen aan als ik naar binnen word geroepen. Een assistente
loopt met me mee naar een kamer waar vier bedden staan, de
uitslaapkamer waar ik na afloop opnieuw naartoe word gebracht.
Ze vraagt of ik dit al eerder heb gedaan. Ik grap dat ik niets
hoef te doen en dat ik hoop, dat de arts die mij straks onder
handen neemt het wél eerder heeft gedaan. Terwijl ik
mijn schoenen uittrek, legt de assistente de procedure uit.
Mijn bloedwaarden waren deze zomer
niet zomaar te hoog. Ze waren vier tot zes keer hoger dan
normaal. Mijn arts legde meteen uit, wat het zou kunnen betekenen.
De medische termen gingen het ene oor in en het andere oor
uit, maar het rijtje mogelijke onderzoeken dat ik zou moeten
ondergaan, nestelde zich diep in mijn geheugen. Een zomer
lang dwarrelde ik van wachtkamer naar wachtkamer en in gedachten
streepte ik ze één voor één weg.
Eerst de echo bovenbuik, check. Toen de echo onderbuik, check.
Oorverdovende MRI-scan van mijn buik, ook check. En telkens
werd helemaal niets gevonden. Telkens kon mijn arts mij niet
vertellen, wat ik precies had.
Daarom ben ik nu hier, vier maanden
later, voor het laatste onderzoek op de lijst. Als van buiten
niets te vinden is, dan moet het maar van binnen worden bekeken.
De verhoogde bloedwaarden wijzen naar de lever, een orgaan
waar ik heel mijn leven alleen tijdens die ene les biologie
aan heb gedacht. Van een leverbiopsie had ik nooit gehoord.
Mijn arts omschreef het als een prikje in de lever. De assistente
van net voegde daaraan toe, dat de lange naald daarbij tussen
mijn ribben door gaat. En de chirurg, een grijze man met een
brilletje, meldt onverstoord, dat het enorm pijn kan doen,
omdat de lever zelf niet kan worden verdoofd. Fijn om te weten.
Aan de hand van een scan bepaalt de
chirurg de beste plek voor de biopsie. Met een dikke stift
zet hij een stip op mijn huid, ergens tussen mijn onderste
twee ribben. Een verpleegkundige kijkt toe en wil mij met
eenvoudige vragen afleiden, maar echt nodig heb ik het niet.
Ik kan wel tegen de verdovingsprik en het stilhouden van mijn
borstkas is al jaren een trucje dat ik gebruik als ik van
de hik af wil. Zodra de naald in mijn lever schuift, schiet
een stekende pijn door mijn schouder. Maf. Zo zit het zenuwstelsel
blijkbaar in elkaar.
Bij elkaar duurt de ingreep, inclusief
alle voorbereidingen, misschien net een kwartier. Toch mag
ik pas over vier uur weg. Want vier uur is de tijd die staat
voor de nazorg. Waar die uit bestaat? Op mijn zij liggen,
zodat de wond dicht wordt gedrukt. Vier uur lang op de zij.
Daar zie ik meer tegenop dan tegen de biopsie. Ik kan namelijk
niet op mijn zij liggen. Nooit gekund, nooit geleerd. Als
ik het in bed doe, slaapt mijn arm binnen vijf minuten. Ooit
werd ik zo wakker, toen was ik 's nachts per ongeluk op mijn
zij beland. Het duurde zeker een uur voor ik weer gevoel in
mijn arm had. En nu moet ik vier uur op mijn zij liggen? Vier!
Dat overleef ik nooit!
"Als je niet lang genoeg op je
zij ligt," legt de verpleegkundige geduldig uit, terwijl
ze me naar de uitslaapkamer brengt, "krijg je misschien
een klaplong. Of het wondje kan in de buikholte bloeden en
één druppel bloed is genoeg voor helse pijnen."
Ik weet niet hoe snel ik op mijn zij
moet gaan liggen. Vier uur lang. Dat zijn toch al gauw vijf
cd's. Ik zucht diep en vraag aan de verpleegkundige of ze
de iPod uit mijn rugtas wil halen. Voor mij zit het erop.
Het enige wat ik kan doen, is wachten. Alweer. Nog steeds.