Het is nog steeds die lekker warme
maandagavond in juni. Dezelfde zomerse maandagavond in juni
als tijdens de vorige column, ja. Daarom ben ik ook nu op
weg naar de poptempel De Melkweg, naar het concert van de
band Dredg, waar ik nog steeds die column over wil schrijven.
Een klemmende treindeur op weg naar Amsterdam zorgde voor
een terzijde dat begon als leuke anekdote, uitgroeide tot
een heel verhaal en ten slotte de vorm kreeg van een speelfilm
met twee sequels, drie spin-offs en een televisiespecial op
MTV en TMF.
Nou, vooruit, ik overdrijf wellicht
een klein beetje. Feit blijft, dat mijn column met mij aan
de haal ging en uit de hand liep. Wat ik trouwens een goed
teken vind. Het betekent namelijk, dat ik weer ergens kom,
dat ik me weer onder de mensen begeef. Vanaf eind vorig jaar
heb ik me toch redelijk volhardend thuis opgesloten. Dat is
natuurlijk prima als iemand even alleen wil zijn met zijn
of haar gedachten, maar echt spannende verhalen levert het
niet op. Ik denk bijvoorbeeld dat een omgevallen glas melk
veruit het spannendste is wat mij in februari is overkomen.
Deze maandagavond in juni ben ik echter
op pad. In de eerste de beste trein trof ik een klemmende
deur die zo uit een sketch van Jiskefet kon zijn geplukt en
het feit dat ik als enige van een meute dolende passagiers
mezelf door de deuropening kon wurmen en een zitplaats kon
vinden, stemt vrolijk. Eenmaal in Amsterdam bekijk ik de blauwe
lucht. Voor mijn neus staat een tram naar het Leidseplein
klaar, maar waarom zou ik? Ik besluit, dat ik dat stukje ook
wel kan lopen. Ik heb nog drie kwartier de tijd. Dat is dik
voldoende.
Vroeger, meer dan tien jaar geleden,
liep ik hier met grote regelmaat. Drie vrienden woonden verspreid
over de rand van het centrum. Uitzoeken met welke trams ik
daar kon komen, daar had ik geen zin in. Daarom ging ik lopen.
Steegje in, volksbuurt uit. Toen ik een keer een nieuwe stripwinkel
in Osdorp wilde opzoeken, ben ik automatisch ook gaan lopen.
Op de kaart leek het zo dichtbij, maar daar dacht ik twee
uur later toch heel anders over. Sinds die dag vind ik de
wandeling naar het Leidseplein een peulenschil.
Ter hoogte van het Spui hoor ik achter
mij een oorverdovend geluid. Het heeft in de verte wel iets
weg van een aanstormend paard. Misschien zelfs twee, dat kan
ik niet goed horen. Maar het geluid komt dichterbij, dat staat
vast. Uit voorzorg ga ik wat verder bij de weg vandaan lopen.
Voor hetzelfde geld komen hier straks agenten te paard langs
denderen en dan wil ik niet net met mijn hak klem zitten in
die stomme tramrails. Ik kijk om.
Tot mijn verbazing word ik niet ingehaald
door twee paarden, maar door een meisje. Haar laarzen maken
een hels kabaal op de stoep, waar al die ongelijke steentjes
het haar niet gemakkelijker maken. Ze houdt een telefoon aan
haar oor en als ze langskomt, hoor ik haar hijgen, dat ze
eraan komt. Ze moet al een flink stuk hebben gerend, want
ik zie het zweet op haar voorhoofd. En wacht eens, als ze
hardloopt, waarom zie ik haar voorhoofd nog steeds?
Dan valt het me pas op. Dit meisje,
dat over de straten stampt alsof ze een compleet volk ondergrondse
elfjes uit hun schuilplaatsen wil lokken, rent niet bepaald
hard. Ja, ze maakt wel die renbeweging, maar het schiet niet
op. Ik kan haar, met mijn stevige wandeltempo, bijna bijhouden.
Het valt ook niet mee, met die laarzen. Mooi? Ja. Praktisch?
Nee. Zeker niet als je ergens te laat bent en moet rennen.
Op de hoek van de straat pakt ze een tram.
Mijn glimlach breekt weer door als
ik halverwege de Leidsestraat zie, dat de tram waar het meisje
in is gesprongen, zich stapvoets een weg moet banen door het
winkelende volk, studenten en toeristen die van het weer genieten.
Uiteindelijk komen we tegelijkertijd aan op het Leidseplein.
Terwijl ze uitstapt, telefoon nog steeds aan haar oor, kijkt
ze me aan. Ze herkent me van haar inhaalmanoeuvre en diep
van binnen vervloekt ze haar laarzen.
Achter mij lonkt De Melkweg. Oh, ja.
Dat is waar, ook. Het concert. Waar ik die column over ga
schrijven.